Een goede motor is essentieel voor succes in de Formule 1. Het team van McLaren weet dat als geen ander. Ze beleefden in vijftig jaar tijd ups en downs met verschillende motorpartners. Maar zo moeizaam als het nu gaat met Honda, ging het nog nooit. In Bahrein ging de motor van Fernando Alonso weer eens stuk tijdens de kwalificatie, en die van Stoffel Vandoorne weigerde al tijdens de warm-up lap dienst. Alonso heeft de Japanse krachtbron regelmatig publiekelijk afgekraakt. Al drie jaar zoekt Honda tevergeefs naar vermogen en betrouwbaarheid. McLaren hinkt achterop. Ook financieel is dat rampzalig. Komt McLaren, goed voor 182 Grand Prix-overwinningen en 20 wereldtitels, ten val?
Driver to Europe
Vorig jaar in Monaco vierde McLaren het feit dat vijftig jaar eerder de eerste McLaren Formule 1-wagen meedeed aan een Grand Prix. Acht jaar eerder, in 1958, was Bruce McLaren met de Nieuw-Zeelandse “Driver to Europe”-beurs naar Engeland gekomen om een serieuze race-carrière te beginnen. Racen down-under ging vaak tegen amateurs in opgelapte afdankertjes uit Europa, in Europa zelf was het te doen. In de voetsporen van zijn mentor, de Australiër Jack Brabham, kwam McLaren al snel bij het team van Cooper terecht.
Cooper zorgde destijds voor een revolutie in de Formule 1, door de motor achterin de auto te bouwen. Brabham werd zo tweemaal achtereen wereldkampioen en McLaren boekte zijn eerste Grand Prix-overwinningen. Nadat Brabham zijn eigen raceteam was begonnen volgde McLaren opnieuw zijn voorbeeld. In 1963 werd Bruce McLaren Motor Racing opgericht. In het begin werd er geracet met omgebouwde Coopers in Sportscar-evenementen. De eerste Formule 1-wagen verscheen pas in 1966 op de baan.
Triomf en tragedie
McLaren boekte aanvankelijk meer succes in de lucratieve Can-Am-serie. Een Noord-Amerikaanse raceserie met enorme monsters aangedreven door vijf-, zeven- en zelfs negenliter motoren. Het waren de tijden van vrijheid-blijheid: de Can-Am-serie kende nauwelijks regels. De auto’s moesten vier wielen en twee deuren hebben en scheuren maar. Superspectaculair en levensgevaarlijk.
Al snel maakten de geavanceerde wagens van McLaren de dienst uit. McLaren en zijn protégé Denny Hulme wonnen zo’n beetje om en om races en titels. Spottend en bewonderend werd de Can-Am-serie ook de Bruce-and-Denny-show genoemd. Het gigantische prijzengeld deed het team snel groeien. Het waren echter ook de jaren dat de dood mee raasde over de circuits.
Op 2 juni 1970 sloeg het noodlot toe. Tijdens tests op Goodwood vloog de motorkap van McLaren’s Can-Am wagen weg, de auto raakte onbestuurbaar en sloeg tegen een betonnen baanpost te pletter.
M23
Wrang was de dood van McLaren eens te meer omdat nieuwe, grotere successen voor het grijpen lagen. Het team bracht een succesvolle Indycar-racer op de baan, die in 1972 triomfeerde in de 500 mijl van Indianapolis. Afgeleid van deze auto werd voor de Formule 1 de McLaren M23 ontworpen, een van de meest succesvolle Formule 1-auto’s uit die tijd. In 1974 werd Emerson Fittipaldi de eerste Formule 1-wereldkampioen voor McLaren in de M23.
Twee jaar later herhaalde James Hunt dit kunststukje, na een dramatisch en meeslepend duel met Niki Lauda. In 2013 werd dit epische Formule 1-seizoen verfilmd in de Hollywood-kraker Rush. Inmiddels werd het Formule 1-team gesponsord door tabakstycoon Marlboro – een verbintenis die 23 jaar stand zou houden. De typische roodwitte kleurstelling werd synoniem met McLaren, omdat in deze outfit de grootste successen zouden volgden.