Vrouwen hebben decennia gevochten voor hun positie in de samenleving, maar dat betekent zeker niet dat de emancipatie klaar is. Relatief veel vrouwen zijn namelijk nog steeds niet economisch zelfstandig. Maar er is wel sprake van groei, blijkt uit de Emancipatiemonitor van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) en het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP). Vorig jaar was bijna 64 procent van de vrouwen economisch zelfstandig, terwijl dat in 2017 nog maar 61 procent was. Dat is de grootste toename in twaalf jaar tijd.
Dat betekent echter ook dat 36 procent van de vrouwen van 15 jaar tot de AOW-leeftijd (onderwijsvolgenden uitgezonderd) niet economisch zelfstandig is. Dat zijn er flink meer dan onder de mannen, waar ruim 81 procent economisch zelfstandig is en 19 procent dus niet. Maar het verschil tussen de twee werd in de afgelopen jaren wel kleiner, signaleert het CBS.
De verschillen tussen vrouwen met verschillende achtergronden is echter nog wel groot. Van de vrouwen met een volledig Nederlandse achtergrond is nu 67,5 procent economisch zelfstandig. Dat is vergelijkbaar met vrouwen met een migratieachtergrond die zelf in Nederland geboren zijn, de zogeheten ’tweede generatie’. Van de tweede generatie vrouwen met een Turkse of Marokkaanse achtergrond is bijna 60 procent financieel zelfstandig, tegenover ruim een kwart van de eerste generatie.
Kijken we naar de tweede generatie vrouwen met een Surinaamse of Antilliaanse achtergrond, dan staan er zelfs meer dan onder de vrouwen met een Nederlandse achtergrond financieel op eigen benen. Het gaat namelijk om 68 en 69,2 procent. Volgens het CBS hangt dat samen met hun gemiddeld langere werkweek: 32 uur tegenover 28 uur bij vrouwen zonder migratieachtergrond.
Oorzaken
De groei van het aantal economisch zelfstandige vrouwen lijkt met een aantal factoren samen te hangen. Vrouwen zijn de afgelopen jaren bijvoorbeeld meer gaan werken. In 2017 werkte 73 procent van de vrouwen, vorig jaar was dat 76 procent. Dat is een veel grotere groei dan onder de mannen, waar het slechts om een stijging van 1 procent ging. En juist omdat meer vrouwen zich op de arbeidsmarkt aanboden, profiteerden zij ook meer van de werkgelegenheidsgroei dan mannen.
Bovendien zijn er niet alleen meer werkende vrouwen, maar vrouwen werken gemiddeld ook langer. De gemiddelde arbeidsduur nam tussen 2017 en 2019 met ruim een half uur toe naar 28,5 uur per week. Mannen bleven gemiddeld gezien een gelijk aantal uren per week werken, namelijk 39. Dat is opvallend, want werkende mannen willen gemiddeld gezien juist een half uur minder werken, terwijl vrouwen een half uur meer willen werken.
Overigens willen de meeste in deeltijd werkende vrouwen onder bepaalde voorwaarden of omstandigheden meer uren werken. Zo vinden ze meer werken prima als werktijden op het privéleven afgestemd kunnen worden of als het gezinsinkomen ontoereikend is.
Werkloosheid is gegroeid
Al dat goede nieuws zorgde ervoor dat Nederland van plek 6 naar plek 5 is gestegen op de EU-ranglijst van man-vrouwgelijkheid. Maar dit jaar is er weer slecht nieuws: de werkloosheid nam in 2020 toe. En die toename is sterker onder vrouwen dan onder mannen. In het derde kwartaal van dit jaar was namelijk 3,5 procent van de vrouwen werkloos, tegenover 2,7 procent in 2019. Bij mannen ging het om 3,1 procent in 2020 tegenover 2,8 procent een jaar eerder.
Dat betekent dus dat het verschil tussen mannen en vrouwen – dat tussen 2017 en 2019 vrijwel verdween – met de coronacrisis weer is teruggekeerd.