Een druilerige woensdagochtend. Ik parkeer mijn fiets in de zee van stalen rossen voor Utrecht Centraal en ontwijk wat langsrazende bussen met een ochtendhumeur. Terwijl ik door Hoog Catharijne loop, kijk ik rond en vraag ik me af hoe veel anders het er hier uit zal zien over een paar jaar. Niet zozeer de architectuur, die is over een paar maanden al onherkenbaar veranderd. Maar wat betekenen alle veranderingen voor het werk van de mensen die er rondlopen?
Ik loop langs een schoonmaker op een karretje, dat is over een paar jaar onherroepelijk een zelfrijdende schoonmaakwagen. Daar komt geen mensenhand meer aan te pas. Door het raam zie ik vijf hoge hijskranen, in elk zit minimaal één kundige bouwvakker. Hoop ik. Is die binnenkort nog nodig om zwaar materieel te hijsen en andere taken uit te voeren die door robots en slimme software net zo eenvoudig zijn over te doen?
Ik hoor het boren en timmeren om me heen als ik door het witgekalkte doolhof loop richting Centraal Station. Deze harde werkers beginnen vast al vroeg, maar zullen in de middag weer stoppen. In de avond en de nacht is het doodstil op de openbare bouwplaats en ligt al het werk te wachten op de volgende ochtend. Wanneer krijgen projectontwikkelaars en aannemers door dat veel werkzaamheden rond de klok kunnen worden uitgevoerd door machines die niet moe worden, niet klagen en zelden koffiepauze nemen? Over dat niet klagen gesproken… dat is natuurlijk nog maar de vraag.
Toekomst
Inmiddels loop ik door een stille doorgang van winkels naar NS station. Een landelijke elektronica keten met schreeuwerig rood logo – ze zijn tóch gek? – heeft de muren geclaimd om nieuwe technologie aan te prijzen. Het is cynisch dat in deze steriele omgeving een levensgrote VR-bril is afgebeeld. Mensen lopen langs en kijken verveeld op hun telefoon. Niemand ziet de VR-bril die toch een technicolor toekomst voorspelt voor iedereen. Zelfs niet in dit kleurloze winkeldoolhof. Is de toekomst eigenlijk wel in de buurt?
Ik denk terug aan een autorit met mijn dochter van 10. We hadden haast want ze moest naar hockeytraining. Ik klik mijn smartphone in de dashboardhouder en we rijden richting het sportveld. Onderweg realiseren we dat we niet exact weten op welk van de tien velden ze de training heeft.
Ik weet dat het veldnummer in mijn telefoon staat. Ergens in een e-mailbericht. Mijn telefoon weet wel op welk veld we spelen. Mijn telefoon weet dat we naar de sportvelden rijden, want dat staat in onze gezinskalender. Mijn telefoon zou kunnen weten dat ik met mijn dochter in de auto zit. Dus ik zou in de auto moeten kunnen roepen: Siri, op welk veld moet ze spelen?
Tja.
We weten dat die toekomst nog ver weg is.
The Social Conference
Later die dag op The Social Conference in Amsterdam, hoor ik fantastische verhalen van onder andere Microsoft en IBM. We hebben snelle processoren, de kennis over wiskunde is sterk verbeterd, we hebben cloudtechnologie en API’s en niet in de minste plaats, door ons eigen online gedrag zijn er petabytes aan data. Een perfecte mix om machines zelfstandig te leren denken en beslissingen te laten nemen. Waarbij het verder gaat dan Tay, de AI chatbot die al snel de verkeerde tweets stuurde.
De technologie van deze giganten helpt op het gebied van oncologie, kankerbestrijding en bij het opsporen van kinderen van vluchtelingen. We zien vaak alleen de uitwassen en gevaren van nieuwe technologie in de media. Inmiddels is er minstens zoveel positiefs te noemen wat AI en Deep Learning mogelijk maakt.
Bij dit panel over artifical intelligence hing een sfeer van positiviteit, van de mogelijkheden die de versnellende technologie biedt. Hoe mens en technologie versmelten en welke nieuwe uitdagingen dat brengt. Zoals een mogelijke nieuwe categorie bij de Olympische Spelen, speciaal voor cyborgs. Tegelijk zien de panelleden de uitdaging hoe AI en robotisering zich verhouden tot creativiteit en serendipiteit.
Kan een robot over een paar jaar net zo creatief denken als een mens? Wanneer heeft kunstmatige intelligentie aan een half woord genoeg? Is dat nog als ik ‘s ochtends naar de treinen loop? Of zal dat pas zijn als mijn dochter háár kinderen naar sport zal brengen?
De volgende ochtend lacht de schoonmaker op zijn veegwagen me vriendelijk toe. Ik blijf onder de indruk van de vooruitgang die technologie ons brengt. Ik bedenk me wel of ik onder de indruk zal raken als een robot me een net zo’n vriendelijke glimlach kan geven.
De foto boven deze column is afkomstig van de Gemeente Utrecht