Het is onmogelijk om terug te kijken naar 2015 en niet even stil te staan bij de immense stappen die gemaakt zijn rond het Internet of Things. Nog veel belangrijker: het is onmogelijk om vooruit te kijken en je niet af te vragen welke verwonderlijke situaties we in 2016 nog gaan meemaken. Zeker nu we steeds makkelijker zelf onze creaties online kunnen brengen.
“Tsja, dat is ook dat Internet of Things hé, de kansen zijn enorm, maar het maakt ons ook persoonlijk kwetsbaar.” Mijn gesprekspartner zette zijn biertje neer, ‘dom’ glas, ouderwets bruin café. Kort daarvoor was er in vogelvlucht door de ontwikkelingen van 2015 heen gegaan: het succes van The Things Network, de LoRa investeringen van KPN en de voorbeelden van toegepaste technologie die eindelijk voorbij de Twitterende Koelkast komt.
Toch maakte de recente hack van VTech speelgoed, het kraken van Fitbit-armbanden of de toegang tot betalingsverkeer via Samsung Pay duidelijk dat er nog veel te doen is als het gaat om veiligheid en standaardisering. Vooral dat laatste wordt spannend, niet alleen gevoed door de introductie van nieuwe netwerken van nieuwe spelers, maar ook door een stroom aan nieuwe hardware die de markt opkomt dankzij steeds goedkoper worden technologie.
Vergeet Iron Man versus Captain America of Superman versus Batman: gaan in 2016 de Makers de strijd aan met de Corporates?
Geen kruimelwerk
Het ‘Internet of Things’, het netwerk tussen mensen en objecten, processen en data wordt al jaren een gouden toekomst toebedeeld. Diverse onderzoeken wezen ons er in 2013 al op dat er binnen tientallen jaren meer dan 50 miljard objecten online zullen komen.
Objecten, geen mensen. Van slimme trackingsensoren in je fiets tot complete energiecentrales of individuele masten: ogenschijnlijk elk object kan worden voorzien van een netwerkverbinding en – aangevuld met steeds compactere rekenkracht – een eigen bijdrage gaan leveren in zijn keten. Of juist die van anderen.
Die transitie is geen kruimelwerk. Onderzoekers van Cisco wisten vorig jaar al te herleiden dat het IoT in de komende 10 jaar tot wel 36 miljard euro aan waarde kan opleveren voor de publieke sector, met name voor steden.
Geleidelijk traject
Grote spelers bereiden zich dus voor op een volgende evolutie: Cisco en Intel richten zich volledig op de infrastructuur, waar IBM zich lijkt te richten op de analyses. Met hun supercomputer Watson zien ze vooral kansen in het doorspitten van al die nieuwe data. Tegelijkertijd zien we grote merken als Apple, Google en Samsung zich richten op meer en meer ‘connected’ producten.
Toch zijn er ook kritische geluiden. De pluspunten zijn vooral door slimme ondernemers en grote bedrijven snel gevonden, maar ook de gevaren liggen voor de hand. Privacy, hardwarefalen of erger: de beveiliging van zo’n immens netwerk dat volledige steden ‘online’ brengt.
Hoewel volledig fictief, schetste de videogame ‘Watch Dogs’ in 2014 al een bijzonder dystopisch beeld van een slimme stad waar de beveiliging van het netwerk te wensen over laat.
Designer Claire Rowland liet zich in een recent interview met Numrush nog kritisch uit over de huidige staat van ontwikkelingen. Steeds meer merken starten hun eigen ‘smart home’ of ‘smart city’ projecten op, vaak met een eigen centrale hub of protocol. Op deze manier onstaan er alleen maar meer data silo’s, in plaats van vrije informatie. “Het zal voorlopig nog wel een zooitje zijn”, aldus de Britse designer.
IBM’s Andy Standford-Clark tempert vooral de verwachtingen: “De ontwikkeling reguleert zichzelf, door de mate waarmee normale mensen deze nieuwe technologieën accepteren.” Stanford-Clark wordt gezien als een van de belangrijkste onderzoekers op het gebied van IoT en voorspelt vooral een geleidelijk traject: “Er komt geen plotselinge grote verandering door het Internet of Things. Het zal een geleidelijk proces zijn waarin bedrijven gaan zien dat ze een beter product kunnen leveren door IoT-toepassingen.”
Onzichtbare ontwikkelingen
Dat het bedrijfsleven zich langzaam maar zeker steeds luider uitlaten over het IoT is voor volgers van de trend geen grote verrassing. In de afgelopen jaren investeerde grote, internationale bedrijven als Cisco, Intel, Google, GE en Qualcomm al bijzonder intensief in nieuwe technologieën of interessante bedrijven.
Voor velen is de overname van Nest door Google nog altijd het toonbeeld van de ‘plotse’ interesse van Google in ‘smart devices’ en om de trend te duiden naar andere consumenten is het een best voorbeeld. Het feit dat het bedrijf via Google Ventures al flink geïnvesteerd had in de slimme thermometer, wordt echter vaak over het hoofd gezien.
Wie het gemiddelde portfolio van die andere merken bekijkt, zal in eerste instantie weinig namen herkennen. Bedrijven als Evrythng, Maginatics en Mocana richten zich op energiezuinige en vooral veilige netwerkverbindingen tussen objecten.
Niet iets waar de consument direct warm van wordt, terwijl veiligheid nog altijd een veelgebruikt woord is onder de tegenhangers van het IoT. “De publieke perceptie over wat je kunt hacken komt niet helemaal overeen met de werkelijkheid”, aldus Stanford-Clark recentlijk tegenover onze redacteur Elger van der Wel. “Veel IoT-apparaten ondersteunen bijvoorbeeld de standaardprotocolen die worden gebruikt om toegang te krijgen tot apparaten niet.”, zo stelt de Amerikaan – terwijl merken als Intel en Cisco zich ook hardmaken voor een standaard waarbij beveiliging al op chip-niveau per apparaat is ingebakken.
Hoewel de meeste bedrijven veiligheid dus voorop hebben staan in woord en dat lijken te onderstrepen in daad, blijft het lastig om inzichtelijk te krijgen welke grote bewegingen er nu eigenlijk echt gaande zijn rond het Internet of Things.
De opkomst van Makers
Het zorgt er ook voor dat je niet naar de huidige situatie kunt kijken en zonder je af te vragen of Rowland met haar opmerking over ‘het zooitje’ een punt heeft. Want naast die onrustige bewegingen op de commerciële markt, waait er ook een frisse wind in de hoek waar het tot enkele jaren nog vooral een tikkeltje donker en lekker rustig was.
De dalende prijs van techniek en de stijgende mate van toegankelijkheid heeft een oude cultuur zomaar de 21ste eeuw in geblazen. Was je tot voor kort nog ‘een beetje een nerd’ als je druk in de weer was met soldeerbouten, diodes en stukjes programmeertaal, anno 2015 ben je een ‘maker’ en sta je qua coolheid ineens naast die programmeurs van leuke apps voor op je smartphone.
Met de compacte en betaalbare ‘moederborden’ van Arduino, waar een heel scala aan sensoren aan verbonden kan worden, heb je met een paar regels code heb je zo een slimme sensor gemaakt die allerhande taken zelfstandig kan uitvoeren. Of wat te denken van Raspberry Pi, dat zelfs een functionerende PC kan aanbieden voor een bedrag zo laag als 5 dollar.
Beide alleskunners zien we veelvuldig terug in succesvolle crowdfunding-campagnes, zoals de pitop-CEED, Makey Makey controller of Little Bits speelgoed . Hardware met een beperkte doelgroep, vaak met een educatief karakter en meestal niet voor de grote consumentenmarkt bedoeld.
Die betaalbare hardware is van ongekend belang voor de groei, maar ook de snel opkomende ‘makerspaces’ zijn van belang voor de immense spurt in populariteit voor het ‘maken’. Deze makerspaces geven handige hobbyisten toegang tot inspiratie, gedeelde kennis en vaak nog wat duurdere hardware om hun thuisprojecten verder te verbeteren. Een soort 18e eeuws koffiehuis met een CNC of 3D-printer, dus.
Een nieuwe cultuur is geboren: de makerscultuur. Met eigen conferenties, events en breed scala aan websites, magazines en communities om de leukste interactieve en eventueel zelfs met het netwerk verbonden gadgets te bouwen. Zelf, met bloed, zweet en soldeertin. Plezier voor alle leeftijden.
Netwerk van makers
Toch blijft de impact van al die inventiviteit vooralsnog beperkt. Veelal is dat te danken aan de beperkte capaciteit van de hardware die momenteel te koop is, maar het is naïef om de opkomst van de makers daarmee af te doen als een tijdelijk hype. Al is het alleen al omdat het eerder genoemde Raspberry Pi het recent niet alleen voor elkaar kreeg een volledig werkende PC aan te bieden voor onder de 5 dollar, met de introductie van de Raspberry Pi 2 kwam de dubbele capaciteit van hun eerste microcomputer op de markt voor dezelfde prijs.
Veel innovatieve makers voelen zich geremd door de mogelijkheid om hun slimme uitvindingen te ‘online’ te brengen. Onze huidige internetstandaarden, al dan niet mobiel, vergen nog altijd antennes en zendmodules die behoorlijk wat energie vragen voor een verbinding over beperkte afstand. En dat terwijl al die compacte hardware juist gemaakt is om grote antennes, enorme batterijen of ellenlange snoeren te voorkomen.
De introductie van zogenaamde LoRa-netwerken door Orange (o.a. in Frankrijk), KPN en The Things Network in eigen land kunnen daar echter een verschil in gaan maken. LoRa is een relatief nieuwe standaard die snelheid inwisselt voor lange afstanden (een LoRa router kan wel tot 10 kilometer bereiken) tegenover laag energieverbruik. Zo zou een verbonden apparaat via het LoRa netwerk misschien wel maanden tot jaren vooruit kunnen op een volle batterij, in plaats van uren of dagen.
Terwijl Orange test in het Franse Grenoble, rolt KPN in ons land al netwerken uit in steden als Rotterdam en Den Haag. The Things Network, het gedecentraliseerde initiatief van eigen bodem, probeert intussen via crowdfunding steeds meer steden online te krijgen. Het project heeft absoluut makers-DNA en het mag daarom geen verrassing zijn dat het The Things Network intussen gelukt is om naast Amsterdam ook Eindhoven en Utrecht online te krijgen.
Zo langzaam maar zeker onstaat er een netwerk van makers, die hun slimme concepten nu nog slimmer kunnen maken. De uitdaging dat er nu al weer 2 verschillende netwerkproviders zijn voor die communicatie (terwijl de andere telecomproviders rap zullen volgen), nemen we voor nu maar even voor lief.
What will you make?
Of we in 2016 een echte strijd zullen gaan zien tussen de grote consumentenmerken en de handige makers, is misschien wel niet de grootste vraag. Er zullen plaagstootjes worden uitgedeeld in nieuwe branches die we nu nog niet op het vizier hebben, zoals daar in 2010 ineens merken als Fitbit en Withings waren in een markt die we uiteindelijk ‘wearables’ zijn gaan noemen.
De grootschalig beschikbare en betaalbare hardware die nu door makers wordt gebruikt is vooralsnog niet krachtig genoeg en de infrastructuur die nodig is om het Internet of Things grootschalig openbaar te maken voor hen is nog teveel in beweging. De lancering van LoRa-netwerken gaat echter absoluut voor een versnelling zorgen in de ontwikkelingen.
Rest ons voor nu de vraag: what will you make? Want met lekker creatief experimenteren kan ook jij vanaf nu helpen om het Internet of Things beter te maken. Ben je op zoek naar inspiratie, bekijk dan op je gemak nog eens alle cadeautips die we tijdens dit artikel met je hebben gedeeld.
Make on!